Arjan Peters | Volkskrant Bob den Uyl prijs | VPRO De Groene Amsterdammer NRC Handelsblad
Gallery Koyanagi Tokyo
MIST, SNEEUW EN REGEN
Interview met Jannie Regnerus door Angela van der Elst / De Groene Amsterdammer juni 2007
Het is fijn om bij een boom te wonen, vindt Jannie Regnerus. De enorme
kastanje in de achtertuin van de buren is nog hoger dan haar ook al hoge, oude
Haarlemse huis van drie verdiepingen, en hangt vol met premature vruchten.
Duizenden kastanjes vallen er elke herfst, denkt Regnerus. ‘En er zitten veel
verschillende soorten vogels in; daar luister ik graag naar. Het geluid tijdens een
storm is ook prachtig. Het kraken van z’n takken in plaats van het gebruikelijker
ruisen van de bladeren. In de stad wordt zo’n kolossale boom een soort
uitvergroot weerhaantje.
Onopgesmukt; dat is een woord dat goed bij Regnerus (35) past. Net als helder,
weloverwogen, zuiver. Zo ziet ze eruit, met haar halflange, blondbruine haar en
lichtgroene ogen. Het is de manier waarop ze spreekt, zonder ruis. En het komt
door de indruk die haar werk maakt. De foto’s; van op Nederlandse stranden
gevonden linkerschoenen, van vliegtuigstrepen die met een vinger in de lucht
getekend of gedirigeerd lijken te worden, van bellen op een meertje na zware
regenval waaraan Regnerus staand in het water bellenblaasbellen toevoegt.
Er zijn de filmpjes; bijvoorbeeld van het met water op straat geschreven geheim
dat door de brandende zon te snel om het te kunnen lezen weer verdwijnt. En
haar boeken: De volle maan als beste vriend, over de twee jaar die ze in
Ulaanbaatar in Mongolië woonde. ‘Alles in de stad is vuil en kapot. Soms heb ik
het gevoel alsof ik onder in een vuilniszak terecht ben gekomen.’ Maar de
natuurlijke omgeving en de mensen die Regnerus er ontmoet zorgen ervoor dat
ze het land toch in haar hart sluit. ‘Op de steppe is geen menselijke maat
aangebracht. Je kunt je hier niet verhouden tot een lantaarnpaal, een gebouw of
een machine. (..) Het is een wereld die je altijd terugvindt zoals je haar achterliet.’
Voor haar tweede boek, Het geluid van vallende sneeuw, kreeg Regnerus in april
de VPRO Bob den Uyl Prijs 2007 voor het beste literaire reisboek. Ze beschrijft
daarin haar verblijf in 2001 op een kunstinstituut in Japan. ‘Over Kitakyushu, de
stad waar ik een jaar zal wonen, is de reisgids niet bijster enthousiast. Het advies
luidt: de industriële metropool zo snel mogelijk verlaten.
Met open blik, zich zonder oordelen verwonderend, probeert Regnerus zich
staande te houden in een volstrekt onbegrijpelijke omgeving. Waarbij humor een
belangrijk wapen is. Droogkomisch schrijft ze over haar urenlange fietsentocht
over de snelweg naar wat een vies en lelijk strand blijkt te zijn, de
vuurvliegjesceremonie waarbij de aanbeden diertjes onder de schoenen van de
geestdriftige Japanners vertrapt worden, de galerie die interesse heeft in haar
werk. ‘Het is een kleine ondergrondse ruimte zonder directe inval van daglicht.
Het plafond is laag. Drie grote stappen overdwars en vier in de lengte en je staat
tegen de achterwand, waarin een gat is gezaagd dat toegang biedt tot het
achtergelegen kantoortje, waar ik alleen op handen en knieën kan binnenkomen.
Regnerus is wel lang, maar geen reuzin. En haar entree tot het kantoor is niet
het enige wat associaties oproept met de bizarre sfeer uit de film Being John
Malkovich. Niet steeds zo concreet, maar wel in de ervaring dat alles zo anders
is dan je gewend bent, en dat hoe je ook je best doet de omgeving te begrijpen,
er steeds nieuwe onplaatsbare verrassingen tevoorschijn komen. Die voor
iedereen om je heen volkomen normaal zijn.
Razend benieuwd was Regnerus naar Japan. Op de kunstacademie in
Maastricht en de Rijksakademie in Amsterdam kreeg ze steeds vaker te horen
dat haar werk zo Japans aandeed. Haar wolk op een stok bijvoorbeeld. Of de
zelfgeknipte papieren bloesem die ze voor de opening van een tentoonstelling op
straat verspreidde zodat het tot een pad naar de ingang leidde. Haar schilderij
met alleen een gele vlek midden op het doek. ‘Ik was niet bewust met Japan
bezig. En heb een hekel aan opmerkingen als dat iets een ‘meditatieve werking’
heeft. Dat vind ik al gauw te zweverig; daar ben ik te Fries-nuchter voor.’
Maar toch. Regnerus raakte op de Rijksakademie bevriend met een Japanse
kunstenaar en hij begon over het begrip Aware. De gevoeligheid voor kleine
dingen die je ziel beroeren. ‘De dingen die zich niet aan het oog, de neus of het
oor opdringen maar juist subtiel van karakter zijn en in hun tijdelijkheid iets van
de eeuwigheid tonen,’ zoals Regnerus schrijft. Bellen op het water, mist uit een
sloot, het geluid van vallende sneeuw.
‘Ik zag Japanse prenten en het werk van Hiroshige - de Meester van Mist,
Sneeuw en Regen - sprak me ontzettend aan. Hij is in staat om verschillende
types weersgesteldheid voelbaar te maken.’ Regnerus pakt een ingelijste prent
van de man die van 1797 tot 1858 leefde. ‘Het is tegelijkertijd heel grafisch maar
ook heel realistisch. Moet je zien hoe die regen striemt, hoe die bomen tot
silhouetten vervagen. Misschien is dat wel een overlap met mijn jeugd aan de
Waddendijk in Friesland; daar was het weer zó bepalend voor hoe je een dag
onderging. Zo’n heel grote lucht die iedere dag anders van kleur en bewolking
was, prominent aanwezig boven al die akkers, velden en dijken.’
Het Japanse in een geboren en getogen Friezin. Die zo snel mogelijk uit die voor
haar benauwende omgeving wilde wegkomen. ‘Ik ben de derde van vier kinderen
maar was de eerste die het huis verliet. De wereld moest groter zijn dan
Oudebildtzijl. Zeker als kind heb ik me er goed vermaakt; ik kon uren in m’n
eentje door de weilanden lopen, polsstok springen, naar het kroost en de kikkers
kijken. Maar toen ik ouder werd had ik snel door dat het zaak was niet aan een
boerenzoon te blijven plakken. Alleen al als ik over de Afsluitdijk reed kreeg ik
glimpen van wat er nog meer mogelijk was. Dan voelde het leven een stuk
aangenamer dan op andere dagen.’
En als je dan weggaat moet je het ook goed doen. Regnerus ging op een heuvel
iets buiten Maastricht wonen. ‘Dan was het in elk geval duidelijk dat ik niet in het
weekend met m’n was voor de deur zou staan.’ Elke dag fietste ze ’s ochtends
de berg af, met haar grote tekenmap op weg naar de kunstacademie. En ’s
avonds liep ze de berg weer op.
‘Ik fiets en wandel graag. Vooral tijdens of net na heftig weer. Dan zie je rokende
boomstammen doordat ze zich hebben volgezogen met vocht, het nadruppelen
van zwaar geworden bladeren boven een watertje, glinsterend mos. Ik observeer
dat heel graag en geniet van die schoonheid, maar ben te nuchter voor de
bezieling die Japanners erin zien. Hun animisme, of shintoïsme; het uitgangspunt
dat alles een ziel heeft. Maar de vormovereenkomst, die herken ik wel. De
gesublimeerde aandacht voor bepaalde natuurverschijnselen. Zoals het
vollemaanfestival waarover ik heb geschreven.’ Vijf uur lopen naar de top van
een berg even buiten Kyoto naar een klooster waar monniken maanwater zullen
uitschenken: water waarin de volle maan zich gespiegeld heeft. ‘Dat mensen
überhaupt de moeite nemen om midden in de nacht naar die bergtop te komen
vond ik een heel mooie ervaring.’
Met de minutenlange omarming daarna met een boom door haar Japanse
vriendin had Regnerus dan weer wat meer moeite. ‘Dan voel ik
plaatsvervangende schaamte en probeer me onzichtbaar te maken. Terwijl mijn
vriendin zich vol overtuiging vastklampte aan de boomgeest, was ik vooral bezig
met de natte sokken in m’n schoenen.
Visuele haiku’s, zo noemde een Japanse galeriehouder Regnerus’ foto’s. Omdat
in beide kunstvormen natuurbeleving centraal staat en ze allebei draaien om
details die zo klein zijn dat je ze aanvankelijk over het hoofd ziet. De intens
groene kleur van mos op een boomstronk bijvoorbeeld, door de tussen de
stammen staande Regnerus geaccentueerd door haar eigen onderbenen en
voeten ook groen te schilderen. ‘Eigenlijk zijn het steeds kleine rituelen die ik
uitvoer. Waarmee ik niet bedoel dat ik helemaal spiritueel geladen naar een plek
fiets om daar mijn werk te maken. Maar het gaat me om het documenteren van
die rituelen middels fotografie of film, en niet perse om een technisch perfect
geslaagde foto. Er zit een verhaal, gedachte en handeling achter.’ Regnerus gaat
bij voorkeur naar buiten als het landschap een magische transformatie
ondergaat. ‘Dan wordt het een decor voor de meest uiteenlopende verhalen. Het
rechttoe, rechtaan polderslootje bijvoorbeeld, waarboven ’s avonds ineens een
mysterieuze nevel opstijgt alsof er een blik special effects wordt opengetrokken.’
Naast het fotograferen is Regnerus inmiddels gegrepen door het schrijven. Ze is
bezig met haar derde boek, dat wordt fictioneler, en er zijn ook al plannen voor
haar vierde. Maar daarvoor gaat ze eerst als artist in residence vijf maanden
naar Xiamen, in het zuiden van China. Met haar zoon van vijf en het kind
waarvan ze tijdens het interview hoogzwanger is. Haar man komt ongetwijfeld
ook een paar weken. ‘Het is heel bijzonder dat ik daar terecht kan met m’n
kinderen; het wordt zelfs aangemoedigd. Er is de mogelijkheid om een nanny in
te huren, de oudste kan eventueel een tijdje meelopen op een Chinese school.’
Zonde dat zoiets bijna nergens anders kan, vindt Regnerus. ‘Want je kunt toch
niet eeuwig een jonge, single beeldend kunstenaar blijven? Je groeit toch door?
Ik heb mijzelf doelen gesteld en wil koers houden in het leven. Natuurlijk houd ik
daarbij rekening met het feit dat ik nu ook een moeder ben. Maar het zou toch
van de zotte zijn als ik me dit soort verrijkingen zou ontzeggen? Voor mijn werk
put ik uit mijn leven. In alle opzichten. En daarbij ga ik altijd uit van de
mogelijkheden en niet van de beperkingen. In de praktijk blijkt het daardoor
allemaal nog veel mooier te kunnen zijn dan waar ik vroeger in Friesland van
droomde. Want wie krijgt nu de kans om twee jaar in Mongolië te wonen of een
jaar in Japan?’